Organische gebiedsontwikkeling, lessen uit drie Gouden Piramideprojecten – Architectuur Lokaal

nieuwsbericht | maart 22, 2023

Slideshow

De Keizerzaal op het Marine Etablissement Amsterdam was op 12 maart 2014 goed gevuld: zo’n 50 geïnteresseerden kozen uit het omvangrijke deelsessieprogramma van het Praktijkcongres Gebiedsontwikkeling Nieuwe Stijl voor de door Projectbureau Gouden Piramide en Architectuur Lokaal georganiseerde deelsessie. Centraal hierin stond een verkenning van Architectuur Lokaal  naar de rol van regelgeving op gemeentelijk niveau bij drie ruimtelijke projecten. Want regelgeving wordt vaak genoemd als belemmerende factor bij dergelijke projecten, maar dat is lang niet altijd het geval.

Architectuur Lokaal analyseerde drie projecten (allen inzendingen voor de Gouden Piramide 2013) waarbij een nieuwe manier van werken een andere dan de traditionele rol van de overheid vereiste: de Commandeurspolder in de gemeente Midden-Delfland, DTO-Rijnboog in Arnhem, en het Havenkwartier in Deventer. Dergelijke projecten kennen een andere organisatie en schaal en participatie speelt een onmiskenbare rol. Zijn bij deze nieuwe vormen van organische gebiedsontwikkeling ook andere regels nodig, of past het binnen de bestaande regelgeving?

Kenmerkend aan de Commandeurspolder is de nieuwe houding van het traditioneel top-down hiërarchische hoogheemraadschap, waarbij bewonersbetrokkenheid een grotere rol speelt. Waar het aanvankelijk een eye-opener was dat bewoners wensen en eisen hebben, is dit nu meer ingebed in het staande beleid – te meer omdat gebleken is dat het betrekken van bewoners helpt om een goed resultaat sneller en goedkoper (!) te kunnen realiseren.

In Arnhem is het Departement Tijdelijke Ordening opgericht om de houdgreep waarin betrokken partijen elkaar hielden, te doorbreken. Vanaf 2008 is deze stichting betrokken bij het braakliggende Rijnboog-terrein. Essentieel voor dit gebied is dat er activiteiten plaats (blijven) vinden, waarbij de onderliggende gedachte ‘niet denken in stenen, maar in programma’ is. Het onderscheid tussen (probleem-)eigenaar, opdrachtgever, uitvoerder of bedenker is hier soms maar heel klein.

In de ontwikkeling van het Havenkwartier in Deventer is tijdelijkheid het uitgangspunt, maar hebben de functies inmiddels hun eigen bestaansrecht gecreëerd. Hier is de mix tussen verschillende functies, partijen, schaalgrootte, termijnen en geldstromen essentieel voor het succes – waarbij ook een nieuwe balans gevonden is tussen wat wel en wat juist niet vastgelegd kan of moet worden in bijvoorbeeld een masterplan of regelgeving.

De conclusies uit de analyse zijn als volgt samen te vatten: 1) Op lokaal niveau is regelgeving bijna nooit het probleem; vaker is een mentaliteitsverandering nodig 2) Ontwerpers spelen veelal een cruciale rol als verbeelders van de ruimtelijke mogelijkheden 3) Dit soort projecten hoeft niet per sé duurder te zijn, maar kost wel vaak meer tijd

4) De gemeente vervult verschillende rollen op verschillende momenten; communicatie is essentieel.

Vanuit de zaal, waarin ook de betrokkenen van de besproken projecten aanwezig waren, worden deze conclusies aangevuld en genuanceerd. Zo merkt dijkgraaf Bom-Lemstra van hoogheemraadschap Delfland op dat bewonersparticipatie aan de voorkant weliswaar duurder is, maar aan de achterkant juist goedkoper – omdat geen of minder beroepsprocedures  nodig zijn, wordt de looptijd van een project verkort.
Yttje Feddes, als ontwerper betrokken bij de Commandeurspolder, nuanceert de rol van ontwerpers. De houding van de bestuurders noemt zij doorslaggevend: zíj moeten het aandurven de traditionele werkwijzen en bijbehorende normeringen los te laten en te vertrouwen op maatwerk, waarvoor zij ook nog eens de benodigde (technische) kennis dienen te delen.
Peter Groot van DTO Arnhem merkt op dat niet alleen de lokale politieke constellatie bepalend is voor wat wel of niet gebeurt,  maar ook de houding van betrokken bestuurders– wat geïllustreerd wordt met het voorbeeld van een wethouder die van mening is dat het soms beter is achteraf om vergeving te vragen, dan vooraf om toestemming. Natuurlijk is een dergelijke manier van doen alleen legitiem als je als gemeente precies weet waar je mee bezig bent. Lokale kennis blijkt eveneens noodzakelijk voor het uiteindelijke succes van bottom-up projecten: deze zijn namelijk niet zomaar te kopiëren naar andere plekken, maar vereisen kennis van de haarvaten van de stad.

Al met al kijkt de zaal opvallend positief en optimistisch aan tegen bottom-up initiatieven. Zelfs over het spanningsveld tussen tijdelijkheid en de lange termijn worden geen zorgen geuit; de heersende gedachte is dat succesvolle projecten en losgemaakte energie hoe dan ook zullen blijven. Zorgen zijn er wél over regelgeving: bovenlokaal werkt dat namelijk soms wel degelijk belemmerend. Voor gemeentelijke regels zijn vaak nog wel oplossingen te vinden (zoals het veranderen van bestemmingen, het vergroten van milieuzones), maar bij landelijke regelgeving (zoals de MER) ligt dit moeilijker. Meer flexibiliteit, meer ervaringen en meer kennisdeling lijken hiervoor gewenst.