Van alle tijden – Architectuur Lokaal

nieuwsbericht | juni 6, 2023

Slideshow

Discussie en excursie Directeurencontact Aedes over hedendaags opdrachtgeverschap en traditionalistische architectuur.

Alle opdrachtgevers in de (on)gebouwde omgeving hebben een maatschappelijke verantwoordelijkheid. Die laat zich onder meer omschrijven in aandacht voor de opgave, de betrokkenheid van bewoners, de kwaliteit van architectuur, de architectenkeuze en de zorg voor de openbare ruimte. Sommige opdrachtgevers ambiëren daarbij ook architectonische vernieuwing.

Voor Het Directeurencontact, het netwerk van woningcorporatiedirecteuren, organiseerde Architectuur Lokaal de discussiedag Van Alle Tijden over de verantwoordelijkheden van woningcorporaties voor de architectuur. De discussie over “traditionalistische bouwen” stond centraal, en er vond een excursie plaats naar Haverleij en het Paleiskwartier in Den Bosch.
Aan het einde van de dag was de overheersende vraag hoe nostalgie zich (beter) laat combineren met architectuur die de tand des tijds kan doorstaan. Een voorzichtig antwoord was er ook: door bezielde en creatieve opdrachtgevers die zich niet door trends laten leiden.

Een traditionalistische baksteen bestaat
Ten tijde van het Moderne Bouwen was schoonheid een objectief meetbare grootheid. Metaforen, symbolen en associaties hoorden niet thuis op of aan een gebouw. Vandaag de dag is architectuur emotie. Eén van de eerste duidelijke manifestaties van die postmoderne benadering was waarschijnlijk de Amersfoortse wijk Kattenbroek, waar onder andere ‘ruïnewoningen’ werden gebouwd. Inmiddels is wonen in een hagelnieuwe ‘herenboerderij’, een ‘notariswoning’ of een ‘Villa Cordoba’ minstens zo vanzelfsprekend. (1) Tijdens de discussiedag Van alle tijden moeten twee aspecten duidelijk worden onderscheiden. Immers, een historiserende boom bestaat niet. Een traditionalistische baksteen evenmin. Context en concept zijn altijd sleutelbegrippen in de (landschaps)architectuur, zo ook in de discussie over traditionalistische architectuur. (2)

De context bestaat uit maatschappelijke, politieke, economische en sociale componenten. Op dit moment bevindt Nederland zich in een periode van ‘shifting identities’, schuivende identiteiten. Een teruglopende economie, een terugtredende overheid, een opkomende islam en de vorming van de EU hebben ons zelfbeeld danig in de war geschopt. Een gebrek aan houvast aan politieke, religieuze of nationale waarden, en onzekerheid over de toekomst resulteren in meer of mindere mate in een identiteitscrisis. Voeg daarbij nog de ontwikkelingen in het Rijksbeleid en binnen de woningcorporaties zelf. De consument, inmiddels al op scherp gezet door Carel Weeber (Wilde Wonen, 1996) en ontwikkelingen als consumentgericht bouwen (o.a. onder invloed van de nota Mensen, Wensen, Wonen uit 2001), eist inspraak en is een factor om rekening mee te houden. Nu de schaarste op de woningmarkt afneemt, heeft hij daadwerkelijk keuzeruimte.

De factor concept is minstens zo diffuus. Want, volgens welke tradities bouwen architecten dan? Architectenbureau Bedaux de Brouwer baseert zich op de jaren 50 in Brabant. Volgens Sjoerd Soeters en Paul van Beek kan een ontwerp net zo goed refereren aan kastelen (Haverleij), waarbij het in de uitwerking nauwelijks relevant is of het uitgangspunt een 13e eeuwse Duits kasteel is, of een Engels kasteel uit de 16e eeuw. bOb Van Reeth definieert de stijl meer in termen van ‘duurzame architectuur die is opgebouwd uit locatie, casco, installatie en materiaal.’ (3)
Architectuurjournalist Hans Ibelings is de eerste die heeft geprobeerd de diverse uitingen van traditionalistisch bouwen onder een gemeenschappelijke noemer te brengen: ‘Traditionalisme in de architectuur is geen nauwkeurig te omschrijven stijl, maar een losjes te gebruiken benadering voor het werk en de opvattingen van ontwerpers voor wie conventies, gewoontes en tradities de basis zijn voor architectonische ontwikkeling. Voor hen staat niet het streven naar vernieuwing voorop en evenmin het bewerkstelligen van een breuk, maar een aansluiting en voortzetting van wat er is (geweest).‘ (4) Behalve de voorkeur van de consument voor ‘een architectuur […] die leek op iets dat er al was of er geweest had kunnen zijn’ , (5) zijn er ook vakinhoudelijke argumenten die ook niet-traditionalistisch ingestelde professionals aanspreken. De aandacht voor herstel van het stedenbouwkundig weefsel, de ambachtelijkheid of de genius loci bijvoorbeeld. Moderne architectuur is niet meer zo vanzelfsprekend als in het begin van de jaren 90. (6) Bovendien biedt ook het Belvederebeleid, dat aandacht vraagt voor de inpassing van cultuurhistorische aspecten in een nieuwbouwopgave, een financiële impuls aan een manier van bouwen die door grote groepen consumenten, maar ook door opdrachtgevers en architectenbureaus als Soeters Eldonk Ponec, SCALA en Mulleners & Mulleners, in de armen wordt gesloten.

Veel vakbroeders lijken zich niet eens te willen verlagen tot een poging tot definiëren, en keren zich vol afschuw af van deze ‘onderbuikstijl’. Degenen die het fenomeen wel proberen te benoemen, komen zelden tot overeenstemming. Janny Rodermond typeert de ontwerpen van architectenbureau Bedaux de Brouwer als een ‘milde vorm van modernisme’ (7), terwijl Hans Ibelings het bureau indeelt bij de onmoderne architectuur. (8) Sjoerd Soeters heeft wel eens gezegd dat er niet zozeer sprake is van een stijlstrijd tussen modern en traditioneel, maar eerder van een strijd om de openbare ruimte. Dat kan zijn. De strokenverkaveling van de wederopbouwarchitectuur en het ‘schaamgroen’ in VINEX-wijken zijn voorbeelden van openbare ruimte die van niemand is. Dat brengt zeker problemen met zich mee. Maar ook in Haverleij is juist de openbare ruimte de grote verliezer– vrijwel alle grond binnen en rondom de kastelen is particulier bezit. De strijd gaat niet over de openbare ruimte, maar over de controleerbare ruimte. Het is al door meerdere critici gesignaleerd dat de traditionalistische stedenbouw feilloos in weet te spelen op de toenemende behoefte aan veiligheid, wat dan vaak weer wordt vertaald in het afbakenen – en vaak letterlijk afsluiten – van complexen. Een voorbeeld hiervan is behalve Haverleij ook La Cour in het Paleiskwartier in Den Bosch.

Alle opdrachtgevers in de (on)gebouwde omgeving hebben een maatschappelijke verantwoordelijkheid, en woningcorporaties zeker. Die verantwoordelijkheid laat zich omschrijven als aandacht voor de kwaliteit van architectuur, voor de architectenkeuze, voor de zorg voor de openbare ruimte, en voor bewonerswensen. Veel woningcorporaties ambiëren daarbij ook vernieuwing. In de discussiedag Van alle tijden staat het traditionalistische bouwen centraal. De sprekers van het ochtendprogramma blijven de hele dag aanwezig om de discussie te blijven voeden. Wat is het? Wat doet het? En wat zou het kunnen zijn? Welke verantwoordelijkheden hebben de woningcorporaties, en hoe kunnen zij de charme van het verleden combineren met het realiseren van architectuur die de tand des tijds kan doorstaan?

Indira van ’t Klooster, Inleiding in de reader Van Alle Tijden, uitgave Architectuur Lokaal

(1) Overigens werd de relativiteit van schoonheid ook in de 19e eeuw al onderkend, ten tijde van de heftige stijldiscussies in Engeland. Ook toen al waren er klachten te vernemen dat architectuur soms meer weg heeft van decorbouw dan van bouwkunst, en ook toen al waren er architecten die stijl als een wegwerpartikel beschouwden: ‘It is the business of an architect to understand all styles, and to be prejudiced in favour of none.’, schijnt architect Thomas Hopper in 1830 te hebben gezegd. (Mordaunt Crook, J., The Dilemma of Style, London, 1989, p.13)
(2) Zie ook de teksten van Kenneth Frampton en Alex van der Beld (Onix) in de reader Van alle Tijden, uitgave Architectuur Lokaal 2005
(3) Zie de tekst van bOb Van Reeth in de reader Van Alle Tijden, ibid. 2
(4) Hans Ibelings, Onmoderne Architectuur, Rotterdam, 2004, p. 13 (5) Ibid. 4 p. 16 (6) Ibid. 4 p. 78

(7) Zie de tekst over Bedaux de Brouwer in de reader Van Alle Tijden, ibid. 2

(8) Ibid. 4